Ga naar de inhoud
Staat van de Uitvoering

Onderzoek naar informatie­uitwisseling ten aanzien van beleid tussen Tweede Kamer en uitvoerings­organisaties

Dit onderzoek richt zich op informatie-uitwisseling tussen parlement en uitvoering ten aanzien van beleidsvorming. Het onderzoek kan getypeerd worden als een verkennend casusonderzoek in vier wetgevingstrajecten. 

Over dit onderzoek

  • Thema

    Governance en informatie­voorziening
  • Datum

    april 2024
  • Onderzoeks­instantie

    Erasmus Universiteit Rotterdam
  • Onderzoekers

    Thijs van den Berg, Prof. Dr. Sandra van Thiel, Dr. Rianne Warsen, Dr. Koen Migchelbrink

Samenvatting onderzoek

Binnen de casussen van vier wetgevingstrajecten interviewden wij betrokken Tweede Kamerleden en uitvoeringsorganisaties. De interviews richtten zich naast de specifieke informatie-uitwisseling binnen de casussen ook op de algemene informatie-uitwisseling daarbuiten. De volgende vragen stonden centraal:

  • Welke verschillen zijn er tussen de perspectieven van politici en uitvoerders op het maken van beleid?
  • In welke mate, hoe en waarom worden perspectieven over beleid uitgewisseld en beoordeeld?
  • Vinden actoren hun huidige relatie wenselijk? Zo nee, hoe kan deze volgens hen verbeterd worden?

Belangrijkste conclusies

Uit het onderzoek blijkt dat de positie van uitvoeringsorganisaties zowel het perspectief op beleid als de vorm van contact met Kamerleden beïnvloedt. Waar Tweede Kamerleden beleidsvoorstellen volgordelijk en ontwerpend behandelen, zijn uitvoerders eerder gericht op de gelijktijdige inpassing van het geheel aan beleid waar zij verantwoordelijk voor zijn. Hierdoor richten uitvoerders zich sterker op de inbedding van beleid, terwijl Kamerleden eerder gericht zijn op een geïsoleerd beleidsvoorstel.

Verder blijkt dat de mate waarin open en directe wisselwerking tussen politiek en uitvoering plaatsvindt sterk bepaald wordt door de formele verhoudingen tussen de uitvoeringsorganisatie en de politiek. De hiërarchische relatie van de uitvoeringsorganisatie met de minister en de Tweede Kamer heeft invloed op de timing, formalisering en taal van/in het contact tussen Kamer en uitvoerder. Uitvoeringsorganisaties zijn relatief terughoudend in het delen van informatie wanneer hun taken politiek relevant zijn, ook zijn zij terughoudend in het benadrukken van deze relevantie in de informatie die zij delen.

Ons onderzoek laat daarmee zien dat, in het contact over beleid tussen uitvoeringsorganisaties en politici, een spanning ontstaat tussen ‘politiek’ en ‘techniek’. Uitvoeringsorganisaties geven enerzijds aan beleidsrelevante kennis te hebben die de kwaliteit van politieke besluitvorming zou verhogen, maar geven anderzijds aan te stoppen met informatiedeling wanneer deze aan (politieke) beleidskeuzes raakt.

Beide uitersten lijken echter onwenselijk. Waar het ene uiterste leidt tot rolvervaging, leidt het andere uiterste tot gescheiden werelden. Wanneer uitvoerders zich namelijk beperken tot het delen van informatie zonder duidelijke beleidsbetekenis, wordt dit door Kamerleden als minder interessant en relevant beoordeeld. Het stimuleren van informatie-uitwisseling tussen politiek en uitvoering lijkt dus vooral een kwestie van legitimiteit en positie: welke inzichten die uitvoerders over beleid opdoen kunnen op een legitieme en betekenisvolle wijze met de Tweede Kamer gedeeld worden?

Aanbevelingen en tips

1. Effectieve informatie-uitwisseling vereist een zekere vorm van nabijheid en aansluiting bij elkaars leefwereld.

Contact tussen politici en uitvoerders wordt bevorderd bij kortere afstanden en meer nadruk op hoe verschillende perspectieven elkaar raken binnen een gezamenlijk gevoelde verantwoordelijkheid en relevantie.

2. Onderzoek het spanningsveld waarbinnen informatie-uitwisseling tussen politiek en uitvoeringsorganisaties over beleid plaatsvindt

Onderzoek en expliciteer spanningen in interactie tussen Kamer, minister en uitvoering. Voer hierover het gesprek: Welke spanningen zijn reëel? Hoe kun je hier mee om gaan?

3. Formuleer legitimiteit van het uitvoeringsperspectief ten opzichte van beleidsvorming in de Kamer

Wat zou de legitimiteit van het perspectief van een uitvoeringsorganisatie ten opzichte van beleidsvorming in de Kamer moeten zijn? Wanneer en hoe zou welk type informatie gedeeld kunnen worden? Hiervoor zouden de drie onderscheidende beleidsperspectieven van uitvoerders als leidraad gebruikt kunnen worden:

  • Samenhang: In welke mate en wanneer mogen waarde conflicten die de uitvoerder (voor)ziet tussen beleidsvoorstellen geëxpliciteerd worden?
  • Interne interactie: Onder welke interne organisatorische condities kan een uitvoerder beleid bestempelen als niet of beperkt uitvoerbaar?
  • Externe interactie: In welke mate en hoe mogen reacties van burgers en partijen in de samenleving op beleid door de uitvoerder doorvertaald worden naar de politiek?

4. Denk na over de formele en informele verhoudingen en procedures waarbinnen de als legitiem geachte uitvoeringsperspectieven gedeeld kunnen worden

Hoe verhoudt de gewenste vorm van informatiedeling zich tot de huidige verhoudingen en procedures?

  • Informeel: Kan deze gerealiseerd worden door aanpassingen in communicatiekanalen, cultuur, leiderschap en trainingen/opleidingen?
  • Formeel: Is structurele institutionele borging nodig? Zo ja, kan dit in de vorm van formele taak/advies-verantwoordelijkheden of is een verdergaande eigenstandige positie nodig? Voor welke uitvoerders geldt dit?

5. Reflecteer op eventuele wijzigingen in de verhouding tussen politiek en uitvoering

  • Reflectie: Wat betekent een eventuele verandering van verhoudingen en procedures voor andere functies die de huidige afstand tussen beleid en uitvoering dient?