De onderzoekers van IPSE Studies hebben op basis van hun onderzoeksresultaten de volgende beleidsaanbevelingen geformuleerd.
Meer gegevens nodig
Gezien het beperkte aantal uitvoeringsorganisaties die in de analyse zijn betrokken, is het nog te vroeg voor harde uitspraken over de beleidsmatige implicaties van de onderzoeksresultaten. Daarvoor zijn gegevens van meer uitvoeringsorganisaties nodig. Zo zal uitbreiding van de set beter kunnen aantonen of de afstand tot het Rijk er inderdaad niet toe doet.
Zoals het er nu naar uitziet zijn er geen duidelijke verschillen tussen de productiviteitsprestaties van zbo’s en agentschappen. Een groter aantal uitvoeringsorganisaties, en dan vooral het aantal tariefgefinancierde organisaties, is ook nodig om te kunnen nagaan of het daadwerkelijk zo is dat de wijze van bekostiging (tarief- of budgetgefinancierd) niet of nauwelijks effect heeft op de productiviteitsontwikkeling van de uitvoeringsorganisaties.
Overigens is het aantal tariefbekostigde uitvoeringsorganisaties gering en zijn het meestal betrekkelijk kleine organisaties. Eventueel is een analyse van andere bekostigingsverschillen mogelijk, zoals, binnen de budgetfinanciering, het verschil tussen output- en inputfinanciering.
Ook voor de onderbouwing van de gevonden licht positieve samenhang tussen productiviteitsgroei en schaal én tussen productiviteitsgroei en arbeidsintensiteit zijn gegevens van meer uitvoeringsorganisaties nodig. Op basis daarvan is dan ook vast te stellen of de tendens naar een groeiende arbeidsintensiteit ook bij andere uitvoeringsorganisaties is waar te nemen. Voor een organisatie als het CJIB, waarbij die tendens zich het sterkst manifesteert en gepaard gaat met negatieve productiviteitsgroei, is het nu al aan te raden om de samenstelling van het takenpakket tegen het licht te houden.
Bij het evalueren van uitvoeringsorganisaties is het van belang rekening te houden met de effecten van de productie- en
bbp
bbp
bruto binnenlands product
-groei. Anders bestaat het gevaar dat er verkeerde conclusies worden getrokken. Zo moet de sterke productiviteitsgroei van het CBS in de periode vanaf 2006 niet alleen worden toegeschreven aan bezuinigingen, maar vooral aan de groeiende productie.
Nadere analyse binnen lopende verbeteringsprogramma’s
Ondanks dat nadere onderbouwing van de resultaten is gewenst, is het belangrijk de gepresenteerde resultaten te betrekken bij de verschillende initiatieven van de Rijksoverheid om de uitvoering van de publieke dienstverlening te verbeteren. Zeker ook omdat bij deze initiatieven, zoals het programma Werk aan Uitvoering en de herijking van de kaders voor Rijksorganisaties op afstand, nog maar weinig oog lijkt te zijn voor de doelmatigheid van de uitvoering.
Sterker nog, soms wordt de suggestie gewekt dat het stimuleren van de doelmatigheid ten koste is gegaan van de kwaliteit van de uitvoering. Bewijzen voor deze uitruil zijn niet gevonden. Het is echter mogelijk dat een nadere analyse van de kwaliteit van de dienstverlening, met cijfers die deze beter weerspiegelen, een ander beeld oplevert. Wij raden dan ook aan een dergelijke analyse nadrukkelijk een plaats te geven in de huidige verbeteringsprogramma’s.
Meer sturing op basis van productiviteitsanalyses
De afgelopen decennia is veel kennis beschikbaar gekomen over de mogelijkheden om de doelmatigheid en productiviteit van de dienstverlening te monitoren en hierop te sturen. Deze kennis wordt tot nu toe slechts mondjesmaat toegepast. Zowel bij de uitvoeringsorganisaties zelf als bij de moederdepartementen vindt nauwelijks sturing plaats op basis van gedegen productiviteitsanalyses. Dit blijft op zijn zachtst gezegd opvallend, omdat de wetgeving nadrukkelijk voorschrijft hieraan aandacht te schenken.
Productiviteitsanalyses dwingen organisaties ook beter na te denken over welke zinvolle gegevens dienen te worden verzameld. Dit komt de transparantie en de verantwoording over de besteding van belastingmiddelen aan de burger alleen maar ten goede.